Oplossingen van de opgaven van hoofdstuk 10


  1. Een protocol is een verzameling regels om een ordelijke uitwisseling van informatie in een communicatiesysteem te verkrijgen.

  2. Bij serieel datatransport onderscheiden we:

  3. De codes voor STX, ETX, SYN en DLE zijn in de tabel op bldz. 25 te vinden. We geven hier de decimale en binaire (7-bits) representatie:

  4. Bij een asynchrone verbinding is er overeenstemming over de bitsnelheid. De kloksnelheden van zender en ontvanger hoeven echter niet exact gelijk te zijn. Bij elk frame (van bijvoorbeeld 8 bits) wordt de bepaalt de ontvanger ongeveer het midden van een bitcel (de tijd van een bit). Vervolgens worden met vaste intervallen de databits naar binnen gehaald. Hierbij mag het moment van bemonsteren wat wegschuiven van het midden als de bemonstering maar binnen de bitcel blijft.

  5. Een BRI ISDN-2 aansluiting biedt een totale bitsnelheid van 2 maal 64 Kbit en 1 maal 16Kbit (2 maal een B- en 1 maal een D-kanaal).

  6. Bij full handshaking geeft de zender met een request signaal (REQ) aan dat er data beschikbaar zijn. De ontvanger geeft met een ackowledge signaal (ACK) aan dat de data ontvangen zijn. Een toepassing is de centronics interface.

  7. Gegeven een zekere datasnelheid is het handig verschil te maken tussen upstream en downstream. Een serversysteem zal veel data leveren en relatief weinig ontvangen. Bij een thuisgebruiker van internet is dat net andersom. Er wordt veel data gevraagd en weinig weggestuurd. Vandaar dat men in dat geval beter een lagere upstream met een hoger downstream kan combineren.

  8. Het toepassen van mediumsharing heeft als nadeel dat de performance per gebruiker afneemt als er meer dataverkeer gegenereerd wordt. Als het daarentegen rustig is, kan een enkele gebruiker profiteren van een hoge datatransfersnelheid.